Job 4.
© Anne de Vries, Hengelo, 8-8-2001.

Opzet: Toneelspel, waarin het debat tussen Job, zijn vrienden en God tot een afronding komt, terwijl daarnaast beelden geprojecteerd worden op een scherm met afbeeldingen van God, de natuur, dieren enzovoort. Tevens worden er geluidseffecten veroorzaakt (o.a. van de donder). Tegelijk zorgt een hoorspeler voor de weergave van de stem van God. Tenslotte leest een voorlezer (openlijk zichtbaar, bijv. in zwart gekleed) voor de verbindende teksten.
Hoofdthema: Antwoord!
Inhoud: Inleiding van de 4e vriend, die Job en 3 vrienden terecht wijst en Gods spreken introduceert. God spreekt zelf en demonstreert: Ik ben voor jou te groot, in scheppingskracht en overmacht. Vergeet de verhoudingen niet! Job leert te zwijgen uit respect voor Gods grootheid! En ontvang dubbel en dwars Gods zegen.
Spelers: Job en zijn vrienden, zijn vrouw, een aantal mimefiguranten, voorlezer.
Hoorspelspeler: Stem van God.
Beginscene: Job en de 4 vrienden zitten op het podium.

(treurmuziek)
Voorlezer:
Job heeft alles verloren, wat hij had. Zo’n groot vertrouwen heeft God in zijn geloof, dat de satan vrij spel kreeg en Job beroofde van zijn bezit, zijn kinderen en zijn gezondheid.
Job begrijpt er niets van. Hij weet niet aan welke zonde hij dit te wijten heeft.
Drie vrienden komen hem opzoeken op de vuilnisbelt. Na verloop van tijd slaat hun troost om in vermaning: Biecht maar op, Job, wat je zonden zijn, dan komt alles wel weer goed! Maar Job vindt zichzelf onschuldig en klaagt God aan. Hun debat eindigt in zwijgen. Ze kunnen elkaar niet overtuigen.
(Korte onderbreking met muziek)
De drie mannen zagen van elk verder gesprek af, want Job bleef volhouden dat hij onschuldig was. Maar Elihu, de zoon van Barakel, van de familie Ram uit Buz, werd ontzettend kwaad. Hij was woedend op Job, die meende tegenover God in zijn recht te staan. Ook was hij kwaad op de drie vrienden, omdat zij met al hun argumenten Job niet van zijn schuld hadden kunnen overtuigen. Elihu had tijdens het gesprek met Job gezwegen, omdat de anderen ouder waren. Maar toen hij zag dat de drie niets meer wisten te zeggen, werd hij ontzettend kwaad en nam het woord:
Elihu: (staat op) Ik ben jong, jullie zijn veel ouder; daarom hield ik me afzijdig en durfde niet te zeggen wat ik dacht. Ik zei bij mezelf: Laten de ouderen het woord voeren, laten zij van hun levenservaring blijk geven. Maar alleen de almachtige God geeft wijsheid. Oude mensen zijn niet per se wijzer, hun leeftijd is geen waarborg voor een juist oordeel. Daarom zeg ik: Luister naar mij, ik zal laten horen wat ik ervan vind. Dit is mijn conclusie: niemand van jullie heeft Job kunnen weerleggen of antwoord gevonden op zijn woorden.
Job, luister goed naar me en volg aandachtig wat ik nu ga zeggen. Ik heb gehoord wat u gezegd hebt, uw woorden klinken nog na in mijn oren: Onschuldig ben ik, geen misdaad heb ik begaan, eerlijk ben ik, zonder fouten. Maar God zoekt valse argumenten om mij als zijn vijand te behandelen. Maar dit is mijn antwoord: Daarin hebt u ongelijk, want God staat ver boven de mens.
(Muziek – plechtig – iets van Bach of Handel)
Voorlezer: Elihu noemt de verschillende manieren waarop God antwoordt: In dromen, door ingevingen, zelfs door ellende en ziekte. Hij nodigt mensen uit na te denken over hun fouten en berouw te hebben. Daarna spreekt hij tot Job en zijn vrienden:
Elihu: Jullie wijze mannen, jullie weten het allemaal zo goed, maar let op en luister naar wat ik ga zeggen. Job zegt: Ik sta in mijn recht, maar God geeft me mijn recht niet. Hoewel ik onschuldig ben schiet God zijn dodelijke pijlen op me af. (hoofdschuddend) Waar vindt men zo iemand als Job, die leeft van lasterpraat? Daarom, wijze mannen, luister naar mij: de almachtige God begaat geen onrecht, Hij pleegt geen kwaad.
(muziek)
Voorlezer: Elihu gaat door over Gods grootheid en macht, waardoor Hij van veel groter formaat is dan de beste mens. Elihu zegt, dat God machtigen machteloos maakt en mensen met berouw weer opricht.
Elihu: Dus: nu God zijn woede bedwingt en niet reageert op het opstandig gedrag van Job, zet Job een grote mond op, maar hij bereikt er niets mee; al zijn gepraat is een slag in de lucht. Maar God bevrijdt wie er ellendig aan toe is: Hij gebruikt het lijden om hem de ogen te openen.
Bedenk dat God iedereen overtreft in macht. Wie zou Hem de les kunnen lezen? Wie schrijft Hem de wet voor en wie kan zeggen: U hebt verkeerd gehandeld?
(Aanzwellend geluid van donder, beelden van weerlicht en storm; Job en de 3 vrienden reageren verschrikt, proberen zich te verbergen)
Luister naar het rollen van de donder, naar Gods overweldigende stem. Hij slingert zijn bliksemschichten door de lucht, zij reiken tot de uithoeken van de aarde. Hij verheft zijn bulderende stem, de zwaar dreunende donder; en terwijl het blijft weerlichten, hoort men de donder rollen. Wonderbaarlijk dondert de stem van God, Hij doet wonderen, die we niet kunnen begrijpen.
(Opnieuw geluid van de donder)
Voorlezer: Deze woorden van Elihu vormen de inleiding op het spreken van God zelf. Want toen richtte de Heer zich vanuit een storm tot Job:
(stem van God): ‘Wie durft er zonder kennis van zaken te spreken en mijn beleid kortzichtig te beoordelen? Zet je schrap, verweer je, want Ik ga vragen stellen en jij moet antwoorden.
Toen Ik de fundamenten voor de aarde legde, waar was je toen? Vertel het, als je er iets van afweet. Wie heeft haar afmetingen bepaald? Jij bent toch op de hoogte! Wie heeft alles met een meetlint afgepast? Waarop werden haar zuilen neergelaten, wie heeft de eerste steen gelegd? Op die dag juichten de morgensterren en het hemelse hof jubelde het uit.
(beelden en geluid van branding)
Wie heeft de zee binnen haar grenzen gebracht, toen zij was losgebroken uit de schoot van de aarde? Wolken liet Ik zweven boven de zee en Ik hulde haar in duistere nevels, toen Ik haar aan banden legde en achter slot en grendel zette; Ik zei: Tot hier en niet verder, hier worden je trotse golven gebroken.
Ben jij doorgedrongen tot de bronnen van de zee, heb jij rondgewandeld in de diepte van de oceaan? Weet jij hoe je het dodenrijk moet binnengaan, heb jij de poorten van die duistere wereld gezien? Weet jij hoe groot de wereld is? Vertel op, je weet er toch alles van! Waar is de woonplaats van het licht, waar houdt de duisternis zich op?
(Beelden van sneeuw, ijs etc.)
Heeft de regen een vader? Wie verwekt de dauwdruppels? Wie is de moeder van het ijs? Wie brengt de rijp voort die uit de hemel valt?
(Beelden van de sterrenhemel)
Kun jij de Plejaden intomen of de ketting rond de Orion verbreken? Kun jij de Regensterren op tijd laten opkomen en de Grote en Kleine Beer temmen? Ken jij de wetten van het heelal en bepaal jij hun werking op aarde?
(triomfantelijke muziek)
Voorlezer: En God spreekt verder over de wonderen van zijn hand, over de leeuwin, de raaf, de gems, de wilde ezel, de sperwer en de gier. Allemaal tonen ze zijn overmacht.
(beelden van dieren)
(stem van God): Je klaagt de almachtige God aan en roept hem ter verantwoording. Heb je soms nog meer verwijten?
Job: (met gebogen hoofd) ”Ik heb lichtvaardig gesproken; wat zou ik daarop nog kunnen zeggen? Ik leg mezelf het zwijgen op. Want één keer is genoeg geweest, een tweede keer waag ik het niet meer.’

Voorlezer: Opnieuw spreekt God Job aan:
(stem van God): Zet je schrap, verweer je, want Ik ga vragen stellen en jij moet antwoorden. Wil je beweren dat Ik onrecht doe en Mij schuldig verklaren om zelf vrijuit te gaan? Ben jij even sterk als Ik? Kun jij ook spreken met zo’n donderend geweld?
Voorlezer: En God beschrijft het nijlpaard met zijn kracht en de ontembare krokodil, die Hij gemaakt heeft. Niemand anders dan God kan ze maken en sturen – Job zeker niet! Dus antwoord Job:
Job: ‘Ik weet dat U alles kunt, voor U is niets onmogelijk.
U vroeg: Wie durft er zonder kennis van zaken te spreken? Ik geef het toe, ik sprak over zaken waar ik geen verstand van heb, wonderbaarlijke dingen die ik niet kan begrijpen.
U zei: Luister, laat Mij aan het woord; Ik zal vragen stellen en jij moet antwoorden. Ik kende U alleen van horen zeggen, maar nu heb ik U met eigen ogen gezien. Daarom herroep ik alles, hier doe ik boete, in zak en as.
(Job knielt neer in aanbidding voor God – Elihu gaat naast Job staan)
Voorlezer: Nadat de Heer tot Job gesproken had, richtte hij zich tot de eerste van de 3 oudste vrienden, Elifaz:
(stem van God): ‘Ik ben woedend op jou en je twee vrienden; jullie hebben mij geen recht gedaan zoals Job. Haal daarom zeven jonge stieren en zeven rammen en breng ze naar mijn dienaar Job; draag ze op als offer voor jullie zelf, terwijl Job voor jullie zal bidden. Dan zal Ik hem ter wille zijn en jullie niet voor je dwaasheid straffen, hoewel jullie Mij geen recht hebben gedaan.’
(Onderbreking, licht uit, Elihu gaat weg)
Voorlezer: De drie oudste vrienden van Job, Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma deden wat de Heer had gezegd en de Heer was Job ter wille. Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, gaf de Heer aan Job heel zijn bezit terug; hij verdubbelde het zelfs.
(Vrienden gaan weg – anderen komen Job bezoeken, allerlei figuranten, die vrolijk en opgewekt zijn – Job krijgt mantel om)
Voorlezer: Toen kwamen zijn broers en zusters en al zijn vroegere kennissen naar hem toe en zij aten bij hem thuis. Ze troostten hem en leefden met hem mee, omdat de Heer zo’n ramp op hem had afgestuurd. Ze gaven hem allemaal geld en een gouden ring.
En de Heer zegende Job nu nog meer dan vroeger: Job kreeg veertienduizend schapen en geiten, zesduizend kamelen, tweeduizend runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg zeven zonen en drie dochters. Zijn oudste dochter noemde hij Jemima, de tweede Kezia en de jongste Kerenhappuch. Jobs dochters waren de mooiste vrouwen die er te vinden waren; hun vader liet hen met hun broers meedelen in de erfenis. Daarna leefde Job nog honderdveertig jaar; hij kreeg zijn kleinkinderen en zelfs zijn achterkleinkinderen nog te zien. Job stierf op zeer hoge leeftijd.

Epiloog:
Veel mensen willen God wel eens horen of zien. Zeker wanneer ze ruzie met Hem hebben.
Niet dat dat zo fout is: Wat je op je hart hebt mag je zeggen, zelfs schreeuwen tot God – het Boek Job is er een voorbeeld van.
Maar als God werkelijk spreekt vergaat horen en zien je. Dat gebeurt ons al in een flinke donderbui – dan zijn we nergens, een nietigheid in de grootheid van de natuur.
God is groter dan zijn schepping. Hij is niet van ons formaat, maar overweldigend groot, niet te bedenken of te meten.
Wij moeten als mensen nooit de maat van God vergeten. Dat maakt ons bescheiden, maakt een einde aan onze trots, doet ons onze fouten zien en boete doen.
Zo groot als God is, zo groot is ook zijn liefde. Hij is niet onze tegenstander – dat is satan! Hij is de God, die zijn liefde voor ons toont in Zijn Zoon, die mensen haalt uit verlorenheid en leegte naar de ruimte van de eeuwigheid.
Wie God zoekt, zal Hem vinden.
Wie naar God luistert zal bij Hem gehoor vinden
Wie Hem aanvaardt zal vervuld worden met zegen.
Wie op God vertrouwt komt op de lange termijn nooit beschaamd uit!