Job 3.
© Anne de Vries, Hengelo, 7 augustus 2001.

Opzet: toneelspel waarin het debat tussen Jobs schijnheilige vrienden en hem zich afspeelt. Zo mogelijk worden er beelden vertoond en zijn er geluiden te horen, die de tekst ondersteunen. Tenslotte leest een voorlezer (openlijk zichtbaar, bijv. in zwart gekleed) voor de verbindende teksten.
Hoofdthema: Schijnheiligheid
Inhoud: Job begrijpt niets van God, maar zijn vrienden komen hem troosten en vooral vermanen: geef nou maar toe, wat je gedaan hebt. Job verzet zich in woede: Ik heb niets gedaan – ik daag God voor zijn eigen gerecht!
Spelers: Job, 3 vrienden die spreken, 1 die zwijgt, voorlezer. Donker toneel. Job en vrienden zitten in dezelfde positie als bij Job 2 slot.

(Muziek vooraf)
Inleiding door de Voorlezer:
Voorlezer: Job is nu niet alleen zijn bezit en gezin kwijt, maar ook zijn gezondheid. De satan heeft God uitgedaagd zijn vertrouwen in Job nog meer op de proef te stellen – en dus ook het vertrouwen van Job op God. En satan krijgt van God de ruimte – Job wordt bedekt met zweren en wonden en uit de samenleving gestoten. Hij leeft op de vuilnishoop, zonder dat hij er iets van begrijpt. Nog steeds vervloekt hij God niet, ook al zegt zijn vrouw dat hij dat moet doen – want God heeft zich duidelijk tegen Job gekeerd. Maar Job vervloekt God niet; geen onvertogen woord komt over zijn lippen.
Dan komen zijn 3 vrienden op bezoek om hem te troosten en – zoals later blijkt – te vermanen. Ze zijn zo ontzet als ze Jobs ellende zien, dat ze stof op hun hoofd gooien en zwijgend bij hem gaan zitten – nu al 7 dagen lang. Er komt ook nog een 4e vriend (Elihu komt uit de kerkzaal), en die zwijgt ook.
(treurmuziek, beelden van donkerheid / ellende)
Voorlezer: Tenslotte verbrak Job het zwijgen en vervloekte de dag waarop hij was geboren:
Job: (gaat staan) Vervloekt is de dag waarop ik werd geboren en ook de nacht waarin men zei: ‘We hebben een zoon! Was ik maar gestorven toen ik ter wereld kwam, was ik maar gestikt bij mijn geboorte. Waarom nam mijn moeder mij op schoot?
(Beelden van moeder met kind)
Waarom voedde ze mij aan de borst? Ik zou nu ongestoord in het graf liggen, dan zou ik slapen en rust hebben. Waarom schenkt God het levenslicht aan ongelukkige mensen? Waarom geeft hij het leven aan mensen die verbitterd zijn? Ik heb geen ander voedsel dan verdriet, geen andere drank dan mijn tranen.Waar ik doodsbang voor was, overvalt me nu, wat me altijd al angst aanjoeg, komt op me af. Ik heb rust noch duur, ik word gekweld door talloze vragen.
(Job gaat weer zitten)
Elifaz: (gaat staan) Mag ik nu eens wat zeggen? Jij bent altijd iemand geweest die mensen die in moeilijkheden zaten, vertelde dat zij op God moesten vertrouwen.
Maar nu de tegenslagen jou treffen, ben je verdrietig en geef je de moed op.
Moet jij in een tijd als deze niet juist steun zoeken bij God en op Hem vertrouwen? Heb je dan niets aan het geloof dat God de oprechte mens helpt?
Denk eens goed na! Heb je ooit gehoord van een werkelijk oprecht en onschuldig mens, die werd gestraft?
Job: Op jullie kan ik dus ook niet rekenen! Vertel me: Wat heb ik verkeerd gedaan? Eerlijke kritiek is te verdragen, maar jullie verwijten betekenen niets. Waarom veroordelen jullie wat ik zeg? Gaan mijn wanhopige woorden langs jullie heen?
Bildad: (staat ook op) Wanneer houd je nu eens op; het is toch onzin wat je zegt! Verdraait de almachtige God soms het recht, is Hij wel eens oneerlijk? Je kinderen moeten tegen hem gezondigd hebben, God heeft hun ‘t verdiende loon gegeven. Je weet toch dat God een eerlijk mens niet verstoot en een bedrieger niet in bescherming neemt.
Job: Ja, ik weet wel dat het zo is, tegenover God staat geen mens in zijn recht. Hoe zou ik het dan tegen Hem kunnen opnemen en zeggen wat me op het hart ligt? Als ik Hem zou aanspreken, zou Hij dan antwoorden? Ik kan niet geloven dat Hij naar mij zou luisteren. Ik ben onschuldig, maar wat heb ik eraan? Het komt toch allemaal op hetzelfde neer. Daarom zeg ik: God brengt ons allen om, of we schuldig zijn of niet.
Sofar: (komt verontwaardigd overeind) Je moet zo’n veelprater van repliek dienen, anders denkt hij nog gelijk te hebben ook. Die onzin van jou moet ons zeker het zwijgen opleggen? Er moet toch iemand tegen die laster ingaan. Breek met je slechte daden, geef het onrecht geen plaats in je huis.
Job: (sarcastisch) Ja, jullie zijn de wijze mannen, met jullie sterft de wijsheid uit! Ik heb ook verstand, net zo goed als jullie, ik doe voor jullie niet onder. Dachten jullie iets nieuws te verkondigen?
(tegen het publiek) Zelfs mijn vrienden lachen mij uit, omdat ik God om antwoord vroeg; ik ben oprecht en onschuldig en toch lachen ze om mij (keert zich weer om naar zijn vrienden)
Want jullie verdoezelen alles met leugens, kwakzalvers zijn jullie, allemaal.
Maar ik wens de almachtige God te spreken, tegenover Hem wil ik mij verdedigen, want ik weet dat mijn Losser leeft! Ik wil het erop wagen, ik zet mijn leven op het spel. Wil God mij doden, ik blijf erop vertrouwen dat ik mij mag verdedigen, rechtstreeks tegenover hem.
(Kijkt naar boven)
Vertel me: Hoe vaak heb ik tegen U gezondigd, waaraan heb ik mij schuldig gemaakt?
(enige tijd stilte)
Elifaz: (hoofdschuddend) Wat een waanideeën, wat een opgeblazen taal! Komt een wijs man met zulke uitspraken? Zijn dat zijn argumenten: loze kreten, verdedigt hij zich met leeg gepraat? Jij bent nog erger: je doet afbreuk aan het ontzag voor God, eerbied voor Hem maak je belachelijk. Met je grote mond maak je het alleen maar erger, je probeert je er listig uit te praten, maar je eigen woorden veroordelen je, zij getuigen tegen je, niet ik. Waarom laat je je gaan, waarom kijk je zo fel uit je ogen? Waarom wind je je zo op, waarom ga je tegen God tekeer?
Job: Ik durf te zweren bij de almachtige God, die mij mijn recht onthoudt en me verbitterd maakt: Zolang Hij me in leven houdt en Hij nog lucht in mijn longen laat, zal geen leugen over mijn lippen komen en zal ik geen onwaarheid spreken. Ik denk er niet aan jullie gelijk te geven; tot mijn laatste adem houd ik mijn onschuld vol. Dat ik rechtvaardig ben, zal ik blijven verdedigen, ik hoef me niets te verwijten, over geen dag van mijn leven.
Wilde er maar iemand naar mij luisteren. Hier is mijn handtekening. Laat nu de almachtige God antwoorden.
Voorlezer: Na deze en vele andere woorden zagen de drie mannen van elk verder gesprek af, want Job bleef volhouden dat hij onschuldig was.

Epiloog:
Schijnheiligheid is van alle tijden. Mensen weten het voor elkaar altijd beter. De vrienden van Job gebruiken spijkerharde logica: Wie ellende meemaakt en ziek wordt, heeft gezondigd en wordt gestraft! Zo doet God dat. Andere mogelijkheden zijn er niet.
En nog steeds zijn er mensen, die zo denken en anderen erop beoordelen. Zo praat je jezelf schoon, wanneer je gezond bent en welvarend – je moet dan wel zonder schuld zijn!

Maar de bijbel leert wat anders. Niemand kent alle achtergronden. Niemand kent volledig de overwegingen van God. Niemand is volmaakt, niemand kan zich verstoppen in schijnheiligheid.
Doen wij dat ook niet vaak? “Ze” hebben het weer gedaan, “de ander”, niet wijzelf, niet ikzelf.
Job durft zichzelf voor Gods rechterstoel te plaatsen. Of hij daar goed aan doet zullen we later horen.
Wij mogen ook in Gods licht gaan staan, maar op een heel andere basis – omdat Jezus ons vrij van zonde maakt door zijn levensoffer. We krijgen recht van spreken, niet door eigen prestatie, maar door Jezus’ liefde voor verloren mensen.
Dan kunnen we oprecht zijn – tegenover God en elkaar.
Een eind aan de schijnheiligheid. Een nieuwe integriteit, die God Zelf ons geeft. Zo wordt vriendschap echt.