Pilatus’ vrouw.
Auteur Nicolaas van Beek.

(spelen op goede vrijdag of stille zaterdag; decor – gesloten graf)

Ik had u graag nog eens ontmoet en met u gesproken. Veel heb ik over u gehoord, over de wonderen die u deed, maar nog meer over uw wijsheid.
Ik zie u nog staan, daar in de rechtszaal met uw purperen kleed om, mishandeld en geslagen. Uw aanklagers, druk gebarend en u zo rustig, gelaten, stil.
Eerst was hij geërgerd, Pilatus, mijn man. Wat een onzin, die Joden met hun religieus gekissebis. Hij had al een tijdje de pest in over zijn aanstelling. Jeruzalem en Judea, veel te provinciaal, kleinburgerlijk. Hij verlangde naar een post in Rome, of Athene misschien. Dat waren tenminste culturele, beschaafde steden.
Die dag dat u kwam was hij in een slecht humeur. Herodes had u teruggestuurd en nu zat hij met u opgescheept.
Later op de avond kwam hij thuis en vertelde hij mij, dat hij bevreemd, ja zelfs beangstigd was door uw voorkomen. Hij, die overal grip op had, had op u geen grip; geen hoogte kon hij van u krijgen. U stond daar maar als van een andere wereld.
Pilatus vertelde mij, dat hij absoluut niet zag, hoe u een gevaar kon opleveren voor het Romeinse Rijk; dat was één van de beschuldigingen die de Joodse leiders tegen u inbrachten.
Mijn man zou u vrijgelaten hebben, maar die priesters, ze stonden het niet toe. En toen kwam de aap uit de mouw. U had beweerd Gods Zoon te zijn. Pilatus vertelde me, dat hij toen zelfs een beetje bang voor u werd.
En dat vertelde hij aan mij, zijn vrouw. Ik heb hem nog nooit zo onder de indruk gezien. De hele avond was hij van slag. Ik had hem nog gewaarschuwd: Bemoei je niet met die Jezus, ga niet in op de verzoeken van de Joodse leiders. Toen hij op de rechterstoel, zat heb ik hem zelfs nog een boodschap gestuurd: “Hou je erbuiten, die man is onschuldig. Vannacht heb ik in een droom veel om Hem geleden.” Maar Pilatus zei me, dat hij er niet onder uit kwam, de priesters waren zo bezeten, u moest en u zou dood.
Mijn man moest en zou de waarheid over u weten, was u de Zoon van God? U gaf hem gelijk, maar op zo’n manier, dat je er alle kanten mee op kon. Pilatus vertelde dat hij geërgerd was over zijn eigen onzekerheid en uw zwijgzaamheid, maar besloot de zaak van zich af te zetten. Hij gaf u over aan de leiders van de priesters. Zij verdwenen, u verdween, maar de zaak liet hem niet los. “Wat is waarheid”, mompelde hij toen hij thuiskwam. Hij is maar wat gaan lezen in zijn filosofische manuscripten. Die avond heeft hij zichzelf ervan overtuigd, dat de waarheid niet bestaat. Ieder mens maakt zijn eigen waarheid, beweert hij nu. Het gaat in het leven om macht, de macht om jouw waarheid op te leggen aan anderen.

Pilatus, hij is veranderd in een cynische nihilist. “De dood aan het einde van ieders leven is de enige realiteit, de enige waarheid”. Maar ik kan niet geloven in wat hij zegt. U was zo wijs. U had me wel duidelijk kunnen maken, waar het om gaat in dit leven.
U schijnt eenmaal gezegd te hebben: ”Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Daar begrijp ik niets van.
Zal de waarheid ooit aan het licht komen?
Ik had u graag nog eens ontmoet en met u gesproken.