Ruth deel 3: Wie zal helpen?
© Anne de Vries

(RUTH komt op, prachtig gekleed en opgemaakt)
RUTH: Dit wordt een spannende nacht! Ik heb dit zelf niet bedacht hoor, deze kleren en zo. Het komt door mijn schoonmoeder. Die zei ineens vanavond tegen me, toen ik weer terug was van het land van Boaz: “Kind, ik moet zien, dat ik een thuis voor je vind, waar je gelukkig kunt zijn.” Ik zei: “Maar ik ben immers thuis, bij u, ik hoef niet wat anders.” “ Onzin” riep ze, “jij bent een gezonde vrouw, je moet nodig een lieve man hebben!” Ik pruttelde nog wat tegen, maar ze zei:” Je weet dat Boaz, bij wie je met de andere vrouwen op het land hebt gewerkt, een familielid van ons is, een van onze lossers. Let op! Vanavond gaat hij naar de dorsvloer om de gerst van het kaf te zuiveren. Vooruit, neem een bad, maak je op, trek andere kleren aan en ga ook naar de dorsvloer!”
Ik riep: Maar dat durf ik niet hoor, wat zal hij van mij denken!
Maar mijn schoonmoeder zei “ Je moet ook niet zo plompverloren bij hem binnen vallen! Laat hem vooral niet merken dat je er bent, voordat hij goed gegeten en gedronken heeft!” Ze bedoelde zeker, dat mannen dan misschien wat hanteerbaarder zijn
Toen zei ze: “Je moet goed opletten waar hij gaat liggen slapen! Ga er dan heen, sla de deken aan zijn voeteneind op en leg je daar neer! Hij zal je verder wel vertellen wat je moet doen!”
Ik vind het vreselijk spannend. Hoe zou hij reageren, wanneer er ineens zo’n vreemde vrouw bij hem onder de dekens kruipt, ook al is het maar aan het voeteneind. Zou hij schone voeten hebben? Dat zal wel niet na een dag hard werken! Maar goed, ik zei tegen mijn schoonmoeder, dat ik precies zou doen wat ze zei. BOAZ is tenslotte altijd heel vriendelijk voor me. Hij is wel wat ouder, maar ik vind het een lieve man. Nou hoop ik maar … o stil, daar komt ie aan!
(verbergt zich in de coulissen)

(BOAZ komt op met dorsvlegel, en een paar dekens, spreidt die op de grond)
BOAZ: Zo is het eerst wel genoeg. Ik heb lekker gegeten en een heerlijk wijntje erbij gehad, dus ik geloof het wel voor vandaag. We doen maar eens even de ogen dicht.
(Hij maakt een slaapplaats klaar)
Ik vraag mij af, of Ruth morgen ook weer komt. Het is een plezier om haar aan het werk te zien en met haar te praten. Maar ja, ik ben een ouwe man, waar maak ik me druk om, ze zal wel een keer tegen een jongere vrijer oplopen.
(Gaat liggen slapen, snurkt na enige tijd; licht gaat uit, de rest van de scène wordt in het halfdonker gespeeld)
(RUTH komt op, sluipt naar de slaapplaats en kruipt onder het voeteneind)
(BOAZ beweegt zich, raakt RUTH aan en schrikt met een kreet wakker)
BOAZ: He, wat is dat daar? Wie ligt daar?
(RUTH springt meteen overeind)
BOAZ: Een vrouw! Wie ben je, dat je zomaar onder mijn dekens kruipt?
RUTH: Ik ben Ruth, uw dienares. Neem me toch in bescherming, u bent immers onze losser, degen die verplicht is voor de familie te zorgen.
BOAZ: Ach, zit het zo! (Komt ook overeind) Nu weet ik nog beter hoe trouw je bent. Ik begrijp nu, dat je niet achter jonge kerels aan gelopen bent, of ze nou arm waren of rijk.
RUTH: Nee, mijn heer, u bent de enige van wie ik hulp verwacht en die ik vertrouw. Bent u niet boos op me?
BOAZ: Wees niet bang, ik zal precies doen wat je vraagt. De hele stad weet dat je een geweldige vrouw bent. Ik ben inderdaad jullie losser, maar ik ben niet de enige. Er is iemand, die nog meer aan jullie verwant is. Weet je wat, blijf hier vannacht maar slapen; morgenochtend zullen we zien of hij inderdaad jullie losser wil wezen. Komt hij zijn verplichtingen na, dan is het goed; maar weigert hij, dan zal ik het zelf doen! Dat zweer ik bij de levende Heer!
RUTH: Ik dank u uit het diepst van mijn hart!
BOAZ: Zo, en nou maar slapen. Weet je wat, het is niet de bedoeling, dat iedereen weet, dat er een vrouw op de dorsvloer was vannacht. Je moet weggaan voor het licht wordt. Kom nu maar mee, dan gaan we hierachter wel liggen. Het is niet nodig dat mensen ons zien, nietwaar? (hij neemt dekens mee en ze gaan beide af)