Jona 1.

(Jona komt binnen vanachter het podium, en gaat zitten op een bankje, met een houten tafel ervoor, alsof hij voor een havencafé plaats neemt om even uit te rusten. Hij is gekleed in een lang onderkleed, een overkleed, sandalen en heeft een draagtas bij zich waar onder andere een lege portemonnee of buidel in zit. Jona is depressief over zijn situatie)

Zo, dat is dat! Ik heb een schip gevonden. Dat was niet zo moeilijk, want het stonk wel een uur in de wind – naar vis, naar olifantstanden, apemest en nog veel meer exotische luchtjes. Mij goed genoeg! Zoveel te exotischer, zoveel te beter!

Misschien denkt u, waarom zoek je je niet een aangenamer vervoer op? Nou dat zal ik u vertellen! Ik heb nog wel even tijd, want het schip kan nog niet afvaren, het is nog laag water (gaat staan en werpt een blik over de rand van het podium, zo mogelijk in het doopvont) Je kunt de bodem zien hier.

Ik ben Jona Ben Amittai, hofprofeet van koning Jerobeam II van Israël. Dat “hofprofeet” moet u niet te serieus nemen, hoor. Ik heb 1 keer in mijn leven voor de koning mogen profeteren; dat vond ik toch wel indrukwekkend. En sindsdien noem ik mezelf: Hofprofeet.

Ach ja, dat maakt nou allemaal niks meer uit. Wanneer ik straks afvaar, ben ik geen hofprofeet meer, zelfs geen gewone profeet, maar gewoon een emigrant. Ik ga weg, ja, ik ga verhuizen, ik ga er van door, ik neem de benen, kortom ik vlucht!

Nee, niet voor mijn schoonmoeder – dat gaat u ook niks aan, nietwaar? Ook niet voor de belasting, of omdat ik de wet heb overtreden. Nee, ik vlucht voor een veel groter gevaar – ik vlucht voor God!

Ik ben op de loop voor de God van Israël, de God van Abraham, Izaäk en Jakob. Ik was zijn profeet, ik sprak voor Hem, vertelde zijn woorden en boodschappen aan de mensen in mijn land. Dat is op zichzelf niet mis! Zelfs in deze tijd heeft dat voor mensen gewicht. Wanneer een profeet spreekt namens God, luisteren ze toch wel. Niet dat ze ernaar doen hoor. Je kunt preken tot je een ons weegt, maar doen: ho maar. Alleen als je iets leuks verkondigt, dan wil iedereen wel luisteren en er wat mee doen. Zoals die keer bij de koning, want ik mocht hem vertellen, dat Hij grote stukken grond opnieuw zou veroveren, die onze vijanden hadden bezet. Overwinningen! Ja, daar had Jerobeam de Tweede, zoon van Joas wel oren naar. Hij heeft mij na afloop stevig betaald!

Maar voor de rest luistert niemand. We hebben een moeilijke tijd gehad in Israël. Veel buurlanden waren met ons in oorlog: Juda – ons eigen volk, Damascus, Hamat, noem maar op. We raakten van alles kwijt. Ik weet als profeet ook wel waarom. Dat zal ik eens even haarfijn uitleggen:
Dat kwam van al die vervloekte afgoden: Baal en Astarte en de goden van Moab en Ammon en van Egypte en weet ik veel waar vandaan geïmporteerd – alles was beter dan God. Iedereen verliet het geloof van onze voorvaderen, onze koning en zijn hof voorop. En de mensen volgden wel. Want ze vinden afgoderij lekker. Naar de tempel gaan en dan daar hoereren, terwijl je een zogenaamde god dient, dat is toch geweldig! Wie wil dat niet? Meedoen aan vreetpartijen en zuipfeesten onder het mom van vroomheid – dat is pas lekker! Uiteindelijk verlies je alle respect voor anderen, voor jezelf, voor Gods wet en voor God zelf. Het land wordt een rotzooi.
We raakten van alles kwijt en stonden er slecht voor.

Toen mocht ik van de Here God, geprezen zij zijn naam, vertellen, dat voor God Israël nog niet afgedaan had, dat Hij ze nog niet zou verdelgen.
Ja, dat is vriendelijk van God. Ik denk niet, dat ik dat gedaan zou hebben. Maar ja, het zijn mijn eigen mensen, dus was ik toch ook wel blij met de voorspelling van overwinningen en welvaart. Ik was werkelijk bang, dat God met Israël zou afrekenen en het zou vernietigen. Gelukkig gebeurde dat niet. Er kwam vrede, we overwonnen onze vijanden, er kwam weer welvaart. En de afgoderij bleef. Die hele ellende heeft niks geholpen. Of God mensen straft of zegent, ze luisteren toch niet!

Maar dat is niet de belangrijkste reden waarom ik er vandoor ga en mijn dienst opzeg.
De belangrijkste reden is, dat God mij op een dag een nieuwe opdracht gaf. Ik was thuis in Gat-Hachefer Kent u dat? (smalend) Zal wel niet – Gat-Hachefer, de naam zegt het al zo’n beetje. Het ligt in het bergland van Noord Israël. Toen zei God tegen me: Sta op en ga naar de grote stad Nineve om haar aan te klagen, want het kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.

Ik vond dat eerst een prima idee. De vijanden het oordeel aanzeggen is leuk werk. En Nineve is een legendarische stad, daar wilde ik wel eens naar toe. Het is ook een legendarisch slechte stad vanzelf, dat weet iedereen. Alles wat God verboden heeft, gebeurt daar zo ongeveer op straat. Genoeg stof voor een geweldige donderpreek! Ik zat me al op te jutten over wat ik daar allemaal zou roepen; alle zonden met naam en toenaam beschrijven, de hoererij, de grenzeloze sex, de pornografie, het geweld, de bandeloze levensstijl, zuipen en vreten, de totale verloedering. Er is niks zo leuk als hakken op de zondaars!

Maar toen bekroop mij een andere gedachte. Ik dacht: Veel kans op effect heeft het niet natuurlijk – die lui gaan gewoon door. Is het wel de moeite waard? Het is een verre reis, ik loop wellicht gevaar onderweg; niet elke rover heeft respect voor een profeet. Ik zie me al overvallen worden door een rover. Ik roep: Ho even, ik ben hofprofeet van koning Jerobeam de Tweede. En hij zegt: O neemt u mij niet kwalijk, hier hebt u nog wat extra geld van mij! Ja, kun je net begrijpen! Er is geen respect voor de geestelijkheid! En: Ze zullen in Nineve vast niet vriendelijk op mijn woorden reageren. Wanneer ik hel en verdoemenis preek zullen ze heus niet met de pet rondgaan! En toen bedacht ik iets waar ik echt van schrok.
Stel je voor dat ze wel luisteren! Misschien denkt u, nou ja, dat is toch geweldig? Ja dat lijkt wel zo, maar is vooral vreselijk!

Want als Nineve luistert, zal dat Israël aangerekend worden, want dat luister niet!

Stel je voor dat die heidenen allemaal tot bekering komen, hun goddeloze leven opgeven en de God van hemel en aard gaan dienen. Weet u wat er zou gebeuren? God zou ze weleens kunnen vergeven: Want onze God is een genadig God, geduldig, vriendelijk en vergevend!

En wanneer ik dan terug kom in mijn eigen land, dat niet naar God luistert? Ik zou meteen van God kunnen vertellen, dat het afgelopen is en alle verschrikkingen van de vloek losgelaten zouden worden op mij eigen volk. Vanwege hun slechte gedrag – begrijpt u?

Denk niet dat ik dit verzin! Het staat in Gods wet, de vloek op het breken van Gods verbond. Een ellende, nou dat wilt u niet weten en niet meemaken. En ik ook niet. Die kans wil ik niet lopen. Ik knijp ertussen uit.

God zei tegen me: Sta op! Nou dat heb ik gedaan. Ik ben meteen opgestaan, heb het geld van Jerobeam gegrepen, en ben er vandoor gegaan, zover mogelijk weg. Niet richting Damascus en Nineve, maar naar het zuiden, naar Jafo. Daar schijnen de schepen van de grote vaart te komen. Die moet ik hebben, zo ver mogelijk weg, al is het ook over zee. Niet dat ik daar zo gek op ben als bergbewoner. De zee is levensgevaarlijk, zwemmen kan ik niet en ze zeggen, dat je van de golven moet kotsen. Maar goed, ik moet wel weg.

Ik heb een groot schip gevonden dat naar Tarsis gaat, ergens in een land dat Spanje schijnt te heten. Het is niet een reis om voor je plezier te maken; want het duurt misschien wel een jaar voor we er zijn. Spanje – wie gaat er nou voor zijn plezier naar Spanje? Maar ja, ik moet wel! En duur! De reis heeft me al mijn geld gekost. Ik geloof verdraaid, dat ik zo ongeveer het hele schip gekocht heb. (houdt de buidel op de kop)

Als ik veilig aankom kan ik geen profeet meer wezen vanzelf. Profetie van God krijg je alleen in Israël zelf, dat weet ieder kind. Ik moet dus wat anders worden. Ha, misschien valt de reis mee, en wordt ik een echte zeeman of een visser of zo. Nou ja, dat is niet erg waarschijnlijk, want ik vind vissen altijd zo stinken – u ook?

In elk geval – Jona ben Amittai vertrekt! Trouwens een mooie naam: Amittai; dat betekent “De Heer is trouw”! Mijn naam betekent heel wat anders! Duif! Jona betekent duif! Daar ben ik vroeger mee gepest zeg! “Duifje, kom je eten?” “Mevrouw, komt duifje buiten spelen? Of moet hij in zijn kooi?”

Toch is het nou wel een toepasselijke naam. Deze duif vliegt weg en komt niet weer terug! Het ga u allemaal goed! Ik hoop u nooit weer te zien!
(Jona verdwijnt achter het toneel)