Simon van Cyrene en de dochter van Jaïrus.
© Anne de Vries.
Te spelen op Goede Vrijdag;
decor: graf gesloten met ronde grafsteen. Simon kan gekleed zijn in een eenvoudig overkleed met riem en een hoofddoek of keppel.

(Simon komt binnen en onderzoekt het graf)
Ik vraag mij af of het hier is …
Ja, dat moet haast wel, dit moet wel het goede graf zijn.
(Ziet de toeschouwers, schrikt eerst, zegt dan:)
Ach u bent hier ook, zie ik.
Weet u, ik vraag mij een heleboel dingen af na vandaag.
Ik vraag mij af wie die man werkelijk was, die ze hier begraven hebben.
U weet wel, Jezus van Nazareth.

Ik hoorde hem laatst de mensen toespreken op het tempelplein. Indrukwekkend! Maar ook verwarrend. Ik kan me voorstellen, dat de overheid Hem gevaarlijk vond, want wat Hij zei, was niet mis. Over zonde en bekering, over boete doen met een waarachtig hart , over je kruis opnemen en dragen en zo. Over de tempel – dat begreep ik niet goed, wilde Hij de tempel afbreken?
Ook heb het verder ook niet meegekregen, want ik moest naar een stuk land kijken ten noorden van de stad en ben weggegaan. Nu denkt u misschien, wat zoek je hier in deze graftuin? Dat zal ik u vertellen.

Ik kwam voor de middag van mijn land en zou de Damascuspoort binnengaan. Normaal loopt daar van alles in en uit, maar nu was ik de enige die naar binnen wilde. Een enorme groep mensen wilde eruit. Romeinse soldaten, tempelwachters, leden van de Hoge Raad met hun dienaren, mannen en vrouwen, loslopend gespuis.
Ik wrong me er tussen door en kwam in de buurt van de soldaten. Toen zag ik ineens dat ze een paar mannen meesleepten, met balken op de rug, van die dikke dwarsbalken, die ze gebruiken om iemand mee te kruisigen, weet u wel?

Ik probeerde een beetje uit de buurt te komen, maar de Romeinen zagen me, grepen me vast – ik denk omdat ik de enige was die tegen de stroom in ging. En ze zeiden: Draag jij die balk eens even van Hem. Een van de drie dreigde te vallen, ze zagen vreselijk uit, allemaal bloed en wonden.
Als ik had gekund was ik weggevlucht. Wie wil er zo’n balk dragen. Met zo’n misdadiger wil je toch niks te maken hebben. Ik riep nog: Ik weet van niets, ik kom niet eens hier vandaan! Maar het hielp niks, ze dwongen me de zware balk verder te dragen, de stadpoort uit naar de Schedelrots, Golgotha, u weet wel naast de grote weg naar Damascus.

Ik vond het vreselijk, al dat joelende volk, die levensgevaarlijke Romeinen, die drie mannen, die ze blijkbaar aan het kruis wilden spijkeren. Ik was doodsbenauwd, dat mijn laatste uur geslagen had.
Gelukkig was het dichtbij. Ze pakten me de balk af en ik maakte dat ik uit de buurt kwam. Toch bleef ik op afstand staan kijken. Ze maakten drie kruisen; mijn dwarsbalk gebruikten ze voor de middelste, zag ik wel. Ze spijkerden de dwarsbalk vast vast op een lange staander, en spijkerden toen die drie mannen erop vast.

Dat is een akelig gezicht, ik heb het wel eens eerder gezien.
O, ik moet me nog even voorstellen aan u, Ik ben Simon van Cyrene, de havenstad in Lybië. Ik was hier naar toe gekomen om het Pascha te vieren en om wat zaken te regelen, zoals die akker. Maar als ik had geweten, wat er gebeurde, was ik thuis gebleven.

Ik bleef nog even luisteren en hoorde toen, dat die man in het midden Jezus zou zijn. Ik drong weer wat naar voren om te zien of het waar was en werkelijk – Hij was het echt, de Spreker in de tempel.

Moet u zich eens voorstellen – ik droeg de dwarsbalk van Jezus, die het had over: Je kruis op je nemen en Hem volgen.
Ik ben erg in de war. Toen ik er achter kwam, dat Hij het was ben ik naar het huis gevlucht, waar mijn vrouw en twee zonen waren. Ik heb hun alles verteld. Maar ik had geen rust.
Opeens werd stikdonker in de stad, niet zomaar eventjes, maar drie uur lang. Dat was ontzettend!
Toen het weer licht was ben ik weer naar de Schedelplaats gegaan en zag nog net, dat Jezus’ dode lichaam van het kruis werd gehaald en door twee mannen en wat vrouwen werd weggedragen. Ik ben hen gevolgd, waarom weet ik eigenlijk niet. Ik heb gewacht tot ze weg waren en nu ben ik hier.

Wat bedoelde Jezus met, je kruis op je nemen en Hem volgen? En wat betekent het dat Hij dood is en begraven? Is zijn boodschap nu ook dood? Is Hij nog wel te volgen? Moet je jezelf dan doodmaken? Dat kan toch niet, ik snap er niks van. En toch – er was wat met die man! Zijn woorden over God, zijn liefde voor mensen, waarom moest dat zo eindigen?

O kijk daar komt nog iemand – een meisje!
Wie ben jij? Wat doe jij Hier in het donker?

Dochter van Jaïrus.
© Anne de Vries.
(Gekleed in stoffen jurk, opgekomen halverwege het verhaal van Simon, heeft eerst terzijde gezeten, maar staat op en gaat naar hem toe.)

Elisabeth: Ik ben Elisabeth, de dochter van Jairus.

Simon: Ik heb een keer een raar verhaal gehoord over een Jairus, die zijn dochter verloor in een ziekte en toen kwam Jezus en maakte haar levend uit de dood. Is dat misschien …

Elisabeth: Die Jairus is mijn vader en die dochter ben ik!

Simon: Kind je maakt een grapje, je bent vast niet echt dood geweest, je sliep zeker?

Elisabeth: Dat is grappig, want dat zei Jezus ook: Ze is niet dood maar ze slaapt.
Ik ben het echt! en het verhaal is waar ook.

Ik was 12 jaar en werd opeens erg ziek, zware koorts en zo. Ik heb een paar dagen op bed gelegen, maar ik werd niet beter, alleen maar slechter. Mijn ouders hadden veel verdriet en ik ook. Mijn vader kon het op den duur niet meer aanzien en sprong omhoog en rende weg, en riep nog: Ik ga Jezus halen!

Meer heb ik niet gehoord, want meteen daarna werd het heel donker om me heen. Ik zag niemand meer, maar bevond me in een donkere tunnel, eindeloos lang. Ik zag een lichtpuntje aan het eind en ging ernaar toe. Het was heel vreemd allemaal.
Toen ik de tunnel uitkwam, kwam ik in een prachtig land, een soort park, ik kan niet zeggen hoe mooi en vriendelijk en vredig met prachtige kleuren en schitterend licht. Ik voelde me blij en rustig en genoot van de plaats waar ik was.
Ik dacht niet meer aan mijn ouders en hun verdriet.
Toen hoorde ik opeens een stem achter me. O die stem – die is haast niet te beschrijven, sterk, onweerstaanbaar, maar ook vol genegenheid, alsof Mijn Meester riep, eh de grote Koning of zo, iemand met het allerhoogste gezag. Hij riep: Meisje, Ik zeg je, sta op!

Ik wilde me omdraaien, maar voelde hoe ik heel snel door de tunnel terug gleed en weer op bed lag, thuis.
Toen zag ik Hem, die mij geroepen had. Het was Jezus. Hij was die Meester, die Koning met die Koninklijke stem. Het was geweldig om bij Hem te zijn.
Hij hield mijn hand vast, ik stond op en mijn ouders raakten helemaal overstuur. Toen zei Jezus: Geef haar te eten en praat er niet verder over! Ik had inderdaad honger en was helemaal beter.
Ik ben dus dood geweest en door Jezus weer leven gemaakt.

Simon: Kind je brengt me nog meer in de war. Waarom ben je hier?

Elisabeth: Omdat ik niet geloof, dat Jezus in dit graf blijft. Hij was sterker dan mijn dood, dus geloof ik dat Hij niet dood zal blijven. God gaat een wonder doen, let maar op. Misschien vanavond niet, maar straks. U zult het nog zien!

Simon: Ik vind je verhaal indrukwekkend, maar dat wonder – dat moet ik inderdaad eerst nog zien! Kom, het is al laat genoeg, we gaan weg hier.

Elisabeth: En toch gaat er een wonder gebeuren!